Achteraf besef ik dat ik met het onderwijs dat ik kreeg (aan het Maastrichtse Henric van Veldekecollege) erg bevoorrecht was, specifiek waar het gaat om letterkunde en nog specifieker waar het gaat om Nederlandse letterkunde (al was de beroemde Fernand Lodewick al met pensioen). In de laatste drie jaren van het vwo had ik voor Nederlands achtereenvolgens de docenten C., D. en F. Zij loodsten ons uitgebreid door de literatuurgeschiedenis der Nederlanden en deden dat vrij grondig met ondersteuning van veel tekstvoorbeelden.
C. behandelde in het 4e leerjaar de middeleeuwen, D. in het 5e leerjaar de nieuwere letterkunde tot aan de Romantiek, en F. in het 6e leerjaar de literatuur vanaf de Romantiek (met veel nadruk op de Tachtigers). Ik kan me nog herinneren, dat D. op een maandagochtend zei: “Als ik één of twee van jullie duurzaam kan interesseren voor literatuur, dan is mijn missie geslaagd.” Als 16-jarige wist ik op dat moment al: daar ben ik er één van. Tijdens datzelfde jaar behandelden we met name “de Renaissance”, van Jan van der Noot en met Jan Luyken, van de familie Roemer Visscher tot en met Jacob Cats. Wij wisten, of konden weten, naar welke schrijver het Barlaeusgymnasium vernoemd was, wie La Défense et illustration de la langue française had geschreven, wat het belang was van de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst, wat petrarkisme was en hoe de Franse Pléiade-groep invloed had op onze letterkunde.
Ik was met name betoverd door de grote vier van onze Gouden Eeuw, van wie we veel gedichten klassikaal lazen: P.C. Hooft, Constantijn Huygens, Gerbrand Adriaensz. Bredero, en Joost van den Vondel. Vondels Gysbrecht lazen (en keken) we integraal, van alle vier lazen we een aardig corpus aan kortere gedichten bij elkaar, veel sonnetten ook volgens mijn herinnering, en gedichten over “Sterre” (Huygens). Wat een heerlijke tijd was dat, al besef ik dat wellicht 70% van de medeleerlingen mijn enthousiasme niet deelde.
In het 6e leerjaar liet onze leraar F. op een dag heel trots zijn WB-uitgave van Vondel zien: 10 kloeke delen, uitgegeven volgens de regelen der kunst. Ik herinner me nog de trots waarmee F. zijn exemplaar toonde. Als ik het me goed herinner, had het een aardige duit gekost.
Tegen de tijd dat mijn eindexamen naderde, en ik besloten had niet economie in Tilburg maar Nederlands in Nijmegen te gaan studeren, stuitte ik op diezelfde Vondel-uitgave. Bij de Slegte in Maastricht. Ik weet niet meer waarom, maar de zo goed als gave set, waaraan alleen het los bijgesloten, dunne registerdeeltje ontbrak, kostte 250 gulden, een stuk minder dan ik had horen noemen. Ik vroeg mijn moeder om mij het bedrag te lenen, want dit zou en moest ik hebben. Ze schonk het mij grootmoedig, trots als ze was dat ik als eerste in de familie hoger onderwijs ging volgen. Dat was voor ons thuis geen gering bedrag, maar ze deed het, zoals ze van jongs af aan mijn liefde voor boeken en geschiedenis altijd gestimuleerd heeft, een liefde die haar zelf overigens vreemd is – daarom waardeer ik die stimulansen en kansen des te meer.
Ik verwierf dus die beroemde Vondel-uitgave uit de jaren 1927-1937, die verscheen ter gelegenheid van de grote Vondel-herdenking in 1937. Het is een gezaghebbende uitgave, met veel geleerd commentaar erbij, fraai vormgegeven in alle opzichten. Met recht een monument voor Vondel – wat ook gelijk het gevaar ervan is: een tombe, die moeilijk te benaderen lijkt.
Mijn editie (en als ik me goed herinner ook die van F.) is overigens de versie in blauw linnen. Pas later begreep ik dat er ook verschillende andere versies waren, zoals die in blank linnen met rode opdruk en zelfs versies met groene of roodbruine lederen banden.
Vondel-uitgaven doen het niet meer heel goed in de markt, is mijn indruk. Ook niet deze luxe-uitgave met het bandontwerp van de kunstenaar R.N. Roland Holst (inderdaad, familie van die andere “prins der dichters”). Voor enkele euro-tientjes heb je een goede set te pakken via Antiqbook of Boekwinkeltjes, maar soms kom je hem al voor nog minder tegen (ik zou zeggen: koop hem dan, al doe je iemand anders een plezier ermee). Op een Catawiki-veiling van afgelopen oktober zag ik zelfs een set voor 15 euro van eigenaar wisselen (zie ook daar voor meer foto’s van de editie), terwijl in 2016 een iets luxere set (met ook goudopdruk op voorplat) in top conditie voor 70 euro werd verkocht. Luttele bedragen, relatief gezien. Het kan verkeren, om een van die andere dichters van toen nog maar eens te citeren.
Afgelopen vrijdag kwam ik op een plek waar ik maar zelden kom, maar mijn vrouw en ik waren samen op stap en hadden eigenlijk een ander doel voor die dag. “Even stoppen hier!” Nauwelijks 5 minuten binnen zag ik hem staan: de door Jacob van Lennep samengestelde De werken van Vondel, niet de luxe editie in 12 delen uit 1855-1869, maar de “volksuitgave” in 30 delen van ca. 1888-1893 (geen jaaropgave – zie ook DBNL). Kleine, handzame, gebonden deeltjes, die je bijna in je jaszak kunt stoppen. O, zo charmant. Ze waren per stuk geprijsd, voor een euro, wat men eigenlijk niet moet doen. De set is compleet en zou dat ook naar mijn smaak moeten blijven (dat die compleetheid niet vanzelfsprekend is, toont de eerste beste zoekactie op Boekwinkeltjes).
Voor een “volksuitgave” vind ik deze reeks boeken nog steeds behoorlijk luxe uitgegeven. Er spreekt een ouderwets geworden ideaal uit van “de verheffing van de gewone man”: een uitgave van 30 delen met het werk van een dichter die ruim 200 jaar eerder overleed, wiens taal en schrijfwijze ook rond 1900 al sterk verouderd waren (in de zin van: niet meer gelijkend op het eigen taalgebruik), een dichter die zijn werken nog eens extra moeilijk maakte door het veelvuldig gebruik van verheven taal, barokke metaforen – al dan niet ontleend aan het Latijn of Grieks, toneelstukken met lange monologen, ingewikkelde constructies in taal en verhaal, puttend uit een cultureel arsenaal dat niet per se iedereen eigen is, ook niet rond 1900. Ik vind het nog steeds verwonderlijk.
Wat er verder die dag ook gebeuren moest, maar deze set ging mee. Geen twijfel mogelijk. De echtgenote is zo wijs om op dergelijke momenten geen contra-argumenten meer naar boven te halen.
Veel van de deeltjes bevatten naast gravures e.d. ook een uitvouwbare facsimile van een van de handschriften van Vondel. Dat maakt ze nog leuker om vast te houden.
Als een kat zit ik al het gehele weekend te spinnen met de boekjes om mij heen. Je moet ze een beetje voorzichtig hanteren, want anders kan de band losraken. Aan de andere kant zijn ze zo handzaam dat je ze in je luie stoel kunt lezen, in tegenstelling tot bovengenoemde luxe editie, die je echt aan tafel moet lezen.
Lezend in Vondel weet ik weer waarom ik in 1990 Nederlands wilde gaan studeren en waarom ik daar nooit een moment van spijt van heb gehad.