Ik had van Vroman al een bundeling Gedichten 1946-1984, en ik begreep al snel dat deze bundel uit 2011 daar niet in zou staan. Daar wilde ik meer van weten, hoewel ik nog niet veel gedichten van Vroman had gelezen, maar deze bundel was weer te uitnodigend om te laten liggen.
Normaliter ben ik niet zo’n liefhebber van “praterige” gedichten. Parlando-poëzie ontaardt nogal eens tot overdreven “gewoondoenerij”, het doe-maar-normaal van de dichtkunst, met als reden dat dat al bijzonder genoeg zou zijn. Gelukkig is bij Vroman de nuchtere toon bedrieglijk, er gebeuren wel degelijk bijzondere dingen, zowel in het verhaal als de taal van het gedicht:
Het eten heeft minstens twee kanten,
wat wij er ook mee doen.
Ik kauw op gekookte planten
alsof ik ze innerlijk zoen. (p.14)