Door langdurige en intieme omgang ga je van een dichter en zijn werk houden. Dat is goed te zien aan mijn exemplaar van de Verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg, dat inmiddels door het vele meeslepen en lezen wat sleets is geworden. Het stofomslag hangt er een beetje los omheen en is aan alle kanten beschadigd, er staat een enkele potloodaantekening in. Dit exemplaar is deel van mijn leven, en de gedichten hebben een ereplaats. Ik kon dan ook niet de verleiding weerstaan om kort achter elkaar twee redelijk nieuwe uitgaven van Achterberg in de ramsj te kopen.

Ten eerste de prachtuitgave van Alle gedichten, twee banden in cassette. Met in deel 1 de Verzamelde gedichten, en in deel 2 de Nagelaten gedichten. Daarnaast de speciale uitgave van een van Achterbergs bundels, Spel van de wilde jacht, voorzien van tekeningen van Jan Kuiper, eveneens een juweeltje voor het oog.

In deze laatstgenoemde aparte bundel staat onder andere het mooie, sonnet-achtige gedicht “Dwingelo”, dat ik hieronder volledig citeer:

In het nooit, dat nog komt, zie ik u weer.
Blauwe absentie houdt het weten wakker
en doet october tot een lens verstrakken.
De dagen hebben haast geen wolken meer.

Cassiopeia en de grote beer
laten bij nacht hun witte tekens knakken,
om op het onbestaande in te hakken

‘t Zevengesternte gaat zachtjes te keer.
Afwachten is ‘t consigne; luisteren.
In Dwingelo hoor je het fluisteren
der leegte in de radiotelescoop.

Daar lopen ook uw trillingen te hoop.
Verschijnen grafisch op een stuk papier.
Misschien niet ongelijk aan deze hier.

De “u” “hoeft, zoals bekend, niet altijd naar de vermoorde hospita te verwijzen, maar is in veel gedichten van Achterberg veel breder te begrijpen: een verloren geliefde, een ontbrekende, soms God. Achterberg komt uit een calvinistische omgeving en verschillende interpretatoren hebben gewezen op het duidelijk religieuze karakter van zijn werk. Die religie is echter nooit dogmatisch of zelfs maar belijdend, eerder zoekend en vermoedend. In veel gedichten vormt het uitzicht op de verte of een tastbare gebeurtenis of verschijning de aanleiding om dit vermoeden van de “u” weer tot leven te wekken. Deze is vatbaar voor meerdere interpretaties naast elkaar.

Ook in het gedicht hierboven moet hij onwillekeurig aan de ontbrekende “u” denken. Het begint met nadenken over de trillingen die alleen met een radiotelescoop (d.w.z. zeer geavanceerd en precies meetinstrument) zijn waar te nemen. Die mogelijkheid tot waarneming van het ongekende associeert hij meteen met een mogelijke aanwezigheid van “u”. Meteen is de eigen antenne van de dichter geactiveerd: hij registreert mee. Mooi is hoe de trillingen te hoop lopen, een uitdrukking die normaliter wordt gebruikt om de (plotselinge) samenloop van een mensenmassa aan te duiden – hier zijn het de tekenen van die ander, die ook nog eens op grafische (letterlijk “schrijvende”) manier worden vastgelegd. Gefascineerd als dat Achterberg was door wetenschap en technologie, schakelt hij de modernste apparatuur in om zijn vermoeden kracht bij te zetten. De laatste regel zet het weer op losse schroeven: “misschien”, “niet ongelijk”. Degene die de trillingen van de ander werkelijk registreert (en betekenis geeft) is dus niet de telescoop maar hij zelf, die die trillingen omzet in zijn eigen grafische tekens van het gedicht, waarmee het gedicht ook nog een poëticale lading krijgt.

De eerste regel introduceert meteen een paradox: je zou verwachten dat er een ooit is, dat nog komt, maar hier is het een nooit. Met andere woorden: hij weet dat hij wel een eeuwigheid kan wachten voordat hij de ander kan ontmoeten, en dat is dus zo goed als gelijk aan “nooit”. Al kijk je de hele kosmos af, met de modernste apparatuur, de poging lijkt bij voorbaat al vergeefs. De hemel is leeg, blauwe absentie, er is geen “u” (en ook geen God, zo lijkt het) te vinden. Hoe meer je gaat letten op alles wat “onbestaand” is, des te opvallender wordt die leegte, die zijn illusies tonen voor wat ze zijn. Zijn het stemmen in zijn hoofd die des te hoorbaarder worden als je stil de lege ruimte instaart? Is het die wemeling “van uw mooglijkheid” (zie het gedicht “Aurora”, VG 924)? Gaat het om hallucinaties die bij de geringste aanleiding worden opgeroepen?

Deze eerste regel toont ook een procedé dat bij veel van Achterbergs gedichten is terug te vinden: het neerzetten van een situatie, een uitgangspunt bijna. En dat in één zin die precies een regel lang is, of die minstens als afgebakend syntactisch geheel is te lezen. Enkele voorbeelden van beginregels uit bijvoorbeeld de intrigerende bundel Vergeetboek:

“De mens is voor een tijd een plaats van God.” (922)

“De streek gaat liggen in het blauw vandaag.” (924)

“Een dorpsstraat in de middag, wezenloos.” (925)

“Eindpunten op het land hebben de tijd.” (927)

“De dorpsveldwachters hebben hem besprongen.” (931)

“Ik hoor de treinen weer als vroeger fluiten;” (934)

“De schemer tekent u ten voeten uit.” (936)

“Om u is het aan elke plaats begonnen.” (939)

“Besloten zaterdagavond bij ons thuis.
Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.” (951)

Die gedichten hebben dan ook nog vaak veelbetekenende titels als “Deïsme” (922), “Terminus” (927), “Mania religiosa” (931), “Flash-back” (934), “Hallucinatie” (936), “Terra incognita” (939) en “Eben Haëzer” (951). Het draait voortdurend om die u, om onbekende gebieden, om tijd en tijdsaanduidingen, om sfeeraanduidingen (middag, blauw). De lezer wordt in de eerste regel al voor een soort fait accompli gesteld.

Ook in Spel van de wilde jacht zijn er voorbeelden te vinden. Direct volgend op “Dwingelo” is het gedicht “Aanstalte” (p. 27 / VG 880), waarvan de eerste strofe luidt:

Buiten valt zijdeachtig licht naar binnen.
Een ding is met u gaande in de nacht.
’t Kan zijn een rompbeweging, bij het zacht
u op een aangelegenheid bezinnen,

Ook hier weer de hoop die opbloeit dat de “ik” iets van de “u” of van die andere wereld zal kunnen vernemen, hij is er bijna zeker van:

Een zee gaat door me heen van zekerheid.
De vensters krijgen ogen in het grijze.

Prachtige regels, waarin de ramen zelfs tot leven komen. Maar het vage grijze is een voorafspiegeling van het zelfbedrog en de teleurstelling blijft niet lang uit:

Te zijn begoocheld maakt geen onderscheid
met wat ik eerder ook niet kon bewijzen.
Voormorgen staat in voornemen gehuld.

Die laatste regel is wat raadselachtig. Is voormorgen de nacht? Of gelijk aan vandaag, het nu? Het blijft uiteindelijk bij voornemens, maar ook die lijken voor de “ik” onmisbaar.

Wie verklaart er in godsnaam een linde heilig, die hij “gedurig” voor een vrouw aanziet? En werkt dit beeld vervolgens consequent uit, een metamorfose van boom tot vrouw? (“Dryade”, p. 19 / VG 872) Alleen een geobsedeerde, monomane geest toch? Waar het om gaat is controle, beheersing:

Liet zich het juiste ogenblik uitsparen
van de verandering, dan zou ik zien
hoe zij tot stand komt uit haar effigie
en dat fotograferen en bewaren.

Daarvan een film opnemen, het proces
was dan hanteerbaar, ik kon eigenmachtig
bedoelde phase zoveel widescreen geven,
dat zij spontaan de boom ging overleven,

Kernwoorden zijn hier “proces” en “hanteerbaar”. Als een alchemist die lood in goud wil veranderen, zo poogt de dichter met zijn materiaal de “u” te materialiseren.

De bundel Spel van de wilde jacht bevat ook luchtigere gedichten, met regels als “de fiscus vreet me op met huid en haar”, maar dat zijn niet altijd zijn beste. Ondanks de wat monotone thematiek zijn de obsessieve gedichten met het oproepen van de ander, het problematiseren van de tijd, de depersonalisatie van de “ik”, etc. toch de boeiendste, dankzij de veelzijdige uitwerking ervan met woorden en beelden uit een veelal verrassende context. Het feit alleen al dat ik weer enkele uren intensief in Achterberg heb zitten lezen, is voldoende voor de rechtvaardiging van mijn – in principe overbodige – aankopen. De tastbare schoonheid van de vormgeving van set en bundel zelf is de andere reden.

Besproken boeken

Achterberg, Gerrit, Gedichten. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door P.G. de Bruijn. Den Haag, 2000. 1e druk – gebonden. – [Monumenta Literaria Neerlandica; 11].

Achterberg, Gerrit, Spel van de wilde jacht. Met tekeningen van Jan Kuiper. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2008. 1e druk – gebonden, 78p.

Achterberg, Gerrit, Verzamelde gedichten. Em. Querido, Amsterdam, 1991. 11e druk – gebonden, 1061p.