Beter zou het zijn om te schrijven: Roomsche, aangezien het gaat om de periode tussen globaal 1860 en 1960. De periode van kinderrijke gezinnen, regelmatig kerkbezoek, uitbundige vieringen op feestdagen, een eigen Katholieke Radio Omroep (KRO) en een eigen Katholieke Universiteit in Nijmegen.
We hebben het vooral over de periode tussen de twee wereldoorlogen, het interbellum, waarin de verzuiling een belangrijke rol speelde. Nederland bestond uit de katholieke, de protestantse, de socialistische en de “algemene” zuil. Men onderhield binnen elke zuil eigen rituelen, ging naar de eigen kerk of gemeenschapsviering, voetbalde bij een katholieke of protestantse club en stemde meestal trouw op dezelfde partij. Voor de katholieken was dat toen nog de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP, later KVP).
De katholieke emancipatie kwam tijdens het interbellum tot een hoogtepunt: kunstenaars, dichters en schrijvers manifesteerden zich nadrukkelijk binnen de katholieke zuil, zoals de gebroeders Henk en Louis Kuitenbrouwer (de laatste noemde zich Albert Kuyle), Gabriël Smit, maar vooral Jan Engelman en Anton van Duinkerken, die ook buiten de eigen zuil van zich deden spreken. De schrijvende jongeren van toen waren verenigd rondom tijdschriften als De Gemeenschap. Behalve eigen tijdschriften hadden de katholieken ook een eigen “index“, waarin werd aangegeven welke boeken een (goed) katholiek niet mocht lezen.
Om ook zelf te voorzien in verantwoorde lectuur, werden ook eigen boekhandels en uitgevers opgericht. Een van die uitgevers was Het Spectrum, bekend geworden van pocketreeksen als Prisma (o.a. woordenboeken) en Aula (populair-wetenschappelijk). De uitgeverij was opgericht in 1935, bedoeld om de katholieke “geloofsgenoten van meer verantwoorde en betaalbare lectuur te voorzien dan in die tijd voorhanden was” (Voorst 2003). Het moest vooral “passend” zijn voor katholieke lezers. In 1939 en 1940 gaf de uitgeverij de Zonnewijzer-almanakken uit, bedoeld voor het gehele gezin, en om bij de haard gezeten te lezen.
Onlangs stuitte ik op de Zonnewijzer 1940 (zie afbeeldingen hierboven), en het eerst dat mij verbaasde is dat in tijden van crisis en zo vlak voor het uitbreken van de oorlog nog zo’n fraai uitgegeven boek verscheen: rijk geïllustreerd en ook typografisch een streling voor het oog.
Het enige andere deel dat ooit in deze reeks verschenen is, Zonnewijzer 1939 (= jaargang 1), wilde ik natuurlijk ook in bezit krijgen. Voor zover mij bekend zijn er tijdens of na de oorlog geen almanakken van dit type meer uitgegeven.
Het zijn gebruiksboeken die waarschijnlijk in grote oplagen zijn verschenen (Voorst 2003 noemt een oplage van 50.000 exemplaren!), ze zijn in elk geval makkelijk en voor enkele euro’s te koop (zie o.a. Boekwinkeltjes.nl); vanwege dat gebruikskarakter is het wel even uitkijken naar een nog net exemplaar.
Zoals de ondertitel vermeldt, is het een “Almanak voor het katholieke gezin”. Een almanak is veelal een jaarboek, waarin de (vast terugkerende) onderdelen van een jaar een grote rol spelen. Almanakken bevatten soms tijdrekenkundige en astronomische opgaven, praktische mededelingen etc., maar ook proza en poëzie van al dan niet bekende schrijvers. Literaire almanakken (die meer het karakter hebben van jaarlijkse bloemlezingen, zoals Erts, letterkundige almanak) waren eveneens populair.
Een katholieke almanak is natuurlijk gebaseerd op en ingedeeld naar het kerkelijk jaar, dat de 4e zondag vóór Kerstmis (eerste advent) begint. In 1939 was dat 27 november, in 1940 was dat 3 december. De Zonnewijzer begint daarom met de eerste wintermaand, december. De traditionele bijnamen van de maanden worden in de kalender consequent erbij vermeld: wintermaand, louwmaand, sprokkelmaand, etc.
Aan de beide voorliggende almanakken werken schrijvers en kunstenaars die binnen de katholieke kring een behoorlijk aanzien hadden, namen als Albert Kuyle, Henk Kuitenbrouwer, pater Jacques Schreurs, Bernard Verhoeven, etc. De vrijzinnigere Jan Engelman en de vooraanstaande criticus Anton van Duinkerken niet, maar die waren waarschijnlijk al ontstegen aan het onmiskenbaar provincialistische, al te nadrukkelijk morele gehalte van dit type volksuitgaven.
Opvallend zijn de illustraties: tekeningen of fotografische afdrukken van schilderijen van kunstenaars. Kunstenaars overigens die in de jaren twintig en dertig in het jongerentijdschrift De Gemeenschap hadden gepubliceerd en waar Jan Engelman vaker over geschreven had. In de Zonnewijzer van 1939 zijn bijvoorbeeld enkele reproducties van schilderijen opgenomen van Otto van Rees.
Ook vinden we een enkele tekening van Joep Nicolas, Charles Eyck en Henri Jonas, die samen de “Limburgse school” vormden. Van Jonas zijn het jaar erna veel meer werken opgenomen, zoals hieronder te zien is, waaronder Maastrichtse stadsgezichten (de St. Servaasbrug en de Kleine Looiersstraat).
Wat voor soort teksten staan er nu in zo’n almanak, naast de overzichten van de maanden met de naam- en feestdagen? Dit is behoorlijk gevarieerd, van verhalen en beschouwingen tot gedichten, liedjes en spreuken.
De toon ervan is veelal “opwekkend”, lichtelijk vermanend, zoals het een uitgave betaamt die de katholieke opbouw moet ondersteunen. Verhalen van Marie Koenen en Albert Kuyle, gedichten van Jacques Schreurs M.S.C. en Gabriël Smit, een beschouwing van Joep Nicolas over de schilderijen van Otto van Rees, “Ulevellenwijsheid”, een toonzetting van Ave Regina door de componist Hendrik Andriessen op tekst van Guido Gezelle.
Een typerende rubriek is “Verstandig en gezond”, waarin op belerende wijze gezondheidskwesties, zoals hygiëne en verstandige voeding aan de orde komen. In de fragment hieronder is het wat ironische toespreken van de lezer duidelijk te zien. Ook het tradionele rolpatroon van man en vrouw (geduldig resp. lieftallig) is nog onomstreden:
Want zo gaat het, lieftallige lezeres en geduldige lezer – op geestelijk zowel als op lichamelijk gebied: die het best de Catechismus kennen zijn altijd nog de braafsten niet; en ik ken grote hygiënisten, die zich voeden met gekruide spijzen, zware sigaren roken, zwarte koffie drinken, van de nacht de dag maken en toch onwaarschijnlijk oud worden. (…)
Maar gij zijt anders. (…)
Mens sana in corpore sano, zeiden de Romeinen. En wij, christenen, weten, dat de plichten van onze staat niet naar behoren te vervullen zijn met een lichaam dat slechts een wankele gezondheid geniet. Toch is de vervulling dier plichten, en wel een royale, blijmoedige vervulling ervan, de grondslag van het bovennatuurlijke leven. (1939, p. 64)
Die blijmoedige aanzet tot het juiste gedrag doordrenkt beide almanakken, het geeft een mooie historische sensatie aan deze boeken. Men waant zich weer in de jaren ’30, hoort de radiostem van toen en nestelt zich onwillekeurig in deze gezellige kneuterigheid.
Ik zou er nog oneindig over kunnen doorgaan, maar ik kan vooral aanraden om er zelf een keer doorheen te bladeren. Inhoud en vormgeving maken het tot een feest van herkenning en bevreemding.