Wat we omtrent het “hogere” aan intuïties hebben, behoort tot het domein van religie, de filosofie en de taal, die een waarde op zichzelf vormen. Dit niet-wetenschappelijke “kennen” gaat niet om hoe de wereld is (en hoe haar fysieke werkingen zijn), maar om hoe de wereld zou moeten zijn (“ought to be”), hoe je een goed leven leidt en waarom bepaalde kunstwerken van groot belang zijn. Eigenlijk was ik daar wel een beetje uit voor mezelf, maar heb ik dat nooit op een duidelijke manier op een rijtje gezet of opgeschreven.
Hoopvol begon ik dan ook aan het boekje God en Darwin (en meteen valt het gebruik op van het voegwoord “en” in plaats van “of”) van de toch wel eminente evolutiebioloog Stephen Jay Gould. Hij verdedigt het standpunt dat religie en natuurwetenschap eigen, niet-overlappende magisteria (zeg maar “vakken”) zijn, afgekort NOMA, die naast elkaar kunnen en moeten bestaan, zonder met elkaar op voet van oorlog te leven.
Het gevaar van vermenging is in namelijk dat het ene magisterium oneigenlijke uitspraken doet, en dus claims legt op het andere magisterium: natuurwetenschap die begrensd wordt door religieuze uitgangspunten waaraan niet getornd mag worden, en aan de andere kant (natuur)wetenschap die pretenties heeft om uitspraken te doen over het hogere, het mysterieuze of het ethische.
Rondom dit begrip NOMA is het hele boekje van Gould gecentreerd. Ik zeg met opzet boekje, omdat het slechts ca. 175 pagina’s beslaat. Daar zit echter het eerste deel van mijn bezwaar, want als Gould zijn betoog strakker en scherper had uiteengezet, waren al zijn herhalingen met een min of meer omschrijvende definitie van NOMA en het idee erachter, niet nodig geweest. Het boekje had nog dunner kunnen zijn. In plaats daarvan vergast Gould ons ook nog eens op persoonlijke ontboezemingen waar de meeste lezers waarschijnlijk niet op zitten te wachten (tot en met de vermelding dat hij een bepaald muziekstuk kende door het koor waarin hij ooit zong).
Daarnaast bewandelt Gould een aantal omwegen, misschien wel om het boek een “persoonlijk”, essayistisch karakter te geven. Literatuurverwijzingen ontbreken dan ook helaas. Daardoor vernemen we de levensverhalen van “twee Thomassen”, de ongelovige uit de Bijbel en Thomas Henry Huxley, en van Charles Darwin. Gould probeert een verband te leggen tussen de dood van hun kind en de richting waarin hun levensbeschouwing zich ontwikkelde, wat enigszins gezocht lijkt.
Ook maakt Gould een uitstapje naar de geleidelijke erkenning door de rooms-katholieke kerk van de evolutietheorie, maar al deze sidesteps staan slechts in los verband tot elkaar en ondersteunen het totale verhaal maar gedeeltelijk. Nergens krijgt het pleidooi voor wederzijdse verdraagzaamheid en coëxistentie echt vleugels. Daarvoor zijn het al te meanderende, losse gedachten, waardoor het boekje gedurende het lezen eigenlijk een beetje een teleurstelling werd, terwijl zijn uitgangspunt een alleszins redelijk en te verdedigen filosofische en levensbeschouwelijke positie is, en actueel genoeg, gezien bijvoorbeeld de hardnekkigheid in de Verenigde Staten van het creationisme (en bijbehorende pogingen door politici en belangengroepen om het onderwijzen van de evolutietheorie te verbieden of te verhinderen op scholen), om over delen van de islamitische wereld nog maar niet te spreken.
De vertaling is niet op alle punten soepel en correct. Dat de voor ons niet zo sprekende Engelse titel Rocks of Ages vertaald is naar de veel directere aanduiding waar het in het boek om gaat, God en Darwin, is nog te begrijpen en te waarderen. De ondertitel echter, “Science and Religion in the Fullness of Life” is vertaald met “over de overeenkomst tussen religie en wetenschap”, en daaruit blijkt meteen het tekort. Wat Gould namelijk bepleit is niet dat religie en wetenschap overeenkomen, integendeel: ze verschillen juist heel erg van elkaar en vormen elkaars complement ten behoeve van een rijk (geestes)leven. Het zijn gescheiden vakken die echter samen het leven van een mens zijn volle zin kunnen geven. Het is jammer dat dat pleidooi niet welluidender verwoord is. Gould probeerde mogelijk een persoonlijk en literair boek te schrijven, maar het effect is juist een boekje dat wel iets meer “literatuur” had kunnen gebruiken en dat ons uiteindelijk koud laat door nietszeggendheid.
De wereld zou er een stuk vriendelijker uitzien, als iedereen iets nuchterder zou aankijken tegen de “heilige” boeken, of dat nu de Bijbel of de Koran is en zou waarderen om wat ze zijn: oeroude, waardevolle literatuur vol wijsheid en onwijsheid, niet te gebruiken als instructieboeken voor het dagelijkse leven, maar mooie verhalen om voor te lezen, mooie poëzie om uit het hoofd te leren en een literaire verklaring van de wereld, zoals zij is en mogelijk zou moeten zijn.
Besproken boeken
Stephen Jay Gould, God en Darwin: over de overeenkomst tussen religie en wetenschap. Olympus Pockets, 2009.