Hendrik Marsman had een ongeneeslijke neiging tot grootse, vaak kosmische beeldspraak. Zijn vitalistisch-expressionistische vroege poëzie staat erom bekend. Denk aan gedichten als Heerscher (DBNL), Vlam, Val en Verhevene uit wat Marsman aanduidde als zijn “eerste periode”, begin jaren 1920. Ook Tempel en kruis (1939-1940) zit vol met verheven, grootsheid en belang suggererende beelden. Kijken we bijvoorbeeld naar onderstaand fragment – we zitten nog steeds in het eerste deel, “De dierenriem”:
Wat al snel opvalt, is dat ondanks het ontbreken van consequent eindrijm (schel, vel en cel zitten wat verstopt t.o.v. elkaar) de regels lijken te zingen en vol poëtische middelen zitten om de structuur hechter te maken en woorden met elkaar in verbinding te brengen, zoals bijvoorbeeld de hele en halve alliteraties:
gesternte – gloeit
spijkerschrift – sterren – stond – kinderstem – struweel – schemering – scheidt – schel
klinken – kinderstem
vlammen – pinkstervuur – vergezicht – Verhaal
duister – dichtbeschreven – draalt – donker
opziend – oogwenk
Assonanties (halfrijmen) versterken dit effect nog:
nacht – heelal – klank – nachtegaal
stond – Babylon
klinken – kinderstem – zingt – pinkstervuur – vergezicht
tuin – luiden – uitslaan – duister
nachtegaal – draalt – avondraam
Zo krijgt de klinkende, zingende kinderstem via deze formele verbindingen veel belang. Die kinderstem zingt “het dies irae”, een van de kerngezangen uit de traditionele dodenmis. Niet onbelangrijk is het feit dat Marsman een tijdlang enigszins geflirt heeft met het katholicisme, “op zoek naar een bezield verband” (zie ook de studie van Goedegebuure), maar ook buiten die specifieke context is de verwijzing naar de beginwoorden van dit onderdeel uit de Latijnse mis betekenisvol.
Lees verder