In een prachtig gedicht laat de Italiaanse Renaissance-dichter Matteo Maria Boiardo het waarnemen van een indrukwekkende zonsopgang overgaan in een loflied op een mooie vrouw, die al dat schoons doet verbleken. Het is een perfect sonnet, met een opbouw en thematiek typerend voor de Renaissance. Verder deed dit gedicht denken aan een bekend sonnet uit onze eigen literatuur, van P.C. Hooft.

Matteo Maria Boiardo (1441-1494)

Voor mij ligt, in een prachtige linnen band met een sober maar mooi stofom­slag, de bundel Poesie der Welt: Renaissance Sonette, een Duitstalige bloemlezing uit de Europese Renaissance-dichtkunst. Het kan haast niet anders of de bundel begint met een afdeling Italiaanse dichters. Minstens zo vanzelfsprekend is Petrarca de eerste dichter die aan bod komt, aangezien het om sonnetten gaat.

Het prettige aan deze bundel is dat Italiaanse, Franse, Spaan­se, Portugese en Engelse gedichten in de oor­spronkelijke taal zijn opgenomen met zowel een letterlijke als een dichterlijke vertaling in het Duits direct erbij (resp. onderaan de pagina en op de tegenoverliggende pagina).

De dichterlijke vertalingen zijn van meer of minder bekende dichters en schrijvers, zoals Johann Gott­fried Herder, August Wilhelm von Schle­gel, Stefan George, Karl Theodor Busch en Emil Stai­ger. De letterlijke vertaling is prettig voor wie probeert de gedichten zo goed mogelijk in de oorspronkelijke taal te volgen. Daarmee hebben we nu zowel Duitse nasynchronisatie als ondertiteling.

Het zal niet verbazen dat evergreens als Shall I compare thee to a summer’s day van Shakespeare, Heureux qui, comme Ulysse, a fait un beau voyage van Joachim du Bellay en het zeer bekende Voi ch’as­coltate in rime sparse il suono van Petrarca niet ontbreken. Maar er zijn bijvoorbeeld ook vijf sonnetten van de grote kunstenaar en homo universalis Michelangelo Buonarotti opgenomen, die in het algemeen meer bekendheid geniet vanwege zijn beeldende kunst.

De dichter Boiardo

Ook van een iets minder bekende dichter, Matteo Maria Boiardo (1441-1494) is een sonnet opgenomen. Boiardo was een Italiaanse dichter uit de Renaissance, die gedichten schreef in lijn met de “nieuwe” dichtkunst (arte nova), die met Francesco Petrarca was ingezet.

Boiardo is met name bekend vanwege een langer, episch gedicht, Orlando innamorato (de verliefde Roeland), dat voortborduurt op de Europese (middeleeuwse) Roeland-stof, waar ook het beroemde Chanson de Roland toe behoort en Ariosto’s Orlando furioso (de Razende Roeland).

Een zonsopgang, zó mooi!

In deze bloemlezing is het volgende sonnet opgenomen:

* Bij deze vertaling heb ik voor een deel dankbaar gebruik gemaakt van de Duitse proza-vertaling. Zie de aantekeningen onderaan dit artikel.

Meer dan een gedicht over een indrukwekkende zonsopgang is het een liefdesgedicht: de zon zet alles in een schitterend (dag)licht, inclusief de vrouw die hij ziet, en in dit grootse licht blijkt dat deze vrouw alle dingen die door de zon beschenen worden in schoonheid overtreft. De zee die in brand staat, is een overweldigend verschijnsel om te zien. Maar zij, de geliefde, is nóg mooier dan dat alles. Niet iedereen geeft zijn geliefde elke dag dit soort complimenten.

Het sonnet heeft een wat eigenaardige structuur, waarbij tussen octaaf en sextet geen duidelijke volta of chute is te zien. Het lijkt er meer op dat het gedicht een doorlopend geheel is, een opsomming van wat hij ziet  –  dit effect wordt versterkt door de syntactische constructie: het hele gedicht is één zin (de punt staat pas aan het eind van de laatste regel) en elke strofe, hoewel toch steeds een min of meer afgerond geheel, zowel in zinsbouw als in betekenis, begint met (een variant op): “en ik zag” (vidi). Het sonnet bestaat uit een reeks nevenschikkingen, waardoor het bedriegelijk eenvoudig lijkt. De clou zit in de laatste regel, waar alle natuurschoonheid opeens in dienst blijkt te staan van verliefde blik. De laatste regel gaat dus eigenlijk vooraf aan de eerste.

De zon die niet daalt maar stijgt

Door dit gedicht ging bij mij een lampje branden. In de zomer van 1997 bevond ik mij weer eens in Italië, met een badplaats aan de Adriatische kust als uitvalsba­sis, en opeens besefte ik dat er iets opvallends is aan een van de bekende sonnetten van P.C. Hooft (ik heb er eerder over geschreven):

Net als bij Boiardo komt bij Hooft de zon uit de zee omhoog. Wie één moment bij dit fenomeen stilstaat, begrijpt dat vreemd is, althans in Nederland: de zon komt op in het oosten en wij hebben slechts zee aan de westkant (ja, en een beetje in het noor­den).* In Italië is dit wél een reële optie: de Adriati­sche zee ligt ten oosten van de Italiaanse laars. Daar komt de zon inder­daad op uit de zee. Voor een Nederlander die gewend is aan die lange zomeravonden aan zee, met die fraaie zonsondergangen, is het een vreemde gewaarwording om al vroeg in de avond de duisternis over het strand te zien dalen, omdat de zon al achter de heuvels en bergen van het binnenland is verdwenen.

*Zie echter het naschrift achteraan dit artikel

Hooft is dus niet geïnspireerd door een fikse och­tend­wandeling aan het Neder­landse strand, hij heeft zich ge­richt naar de Italiaanse voorbeelden, wat in die tijd niet ongewoon was, of hij heeft dit gedicht in Italië geschreven. De moeilijkheid met die laatste verklaring is dat Hoofts grand tour door Frankrijk en Italië plaatsvond tussen 1598 en 1601, terwijl het gedicht uit 1610 stamt. Hij kan natuurlijk vanuit zijn herinnering aan die reis geschre­ven hebben, maar het typisch renaissancis­tische ideaal van imitatio is minstens zo aannemelijk, zo niet meer voor de hand liggend.

Het motief van de zon die vanuit de zee omhoog komt met haren of manen van levend goud is een topos dat (waar­schijn­lijk) in geheel de Europese Renaissance-poëzie is terug te vinden. Het sonnet van P.C. Hooft staat in een internationale traditie. Dat deze traditie hardnekkig was, blijkt alleen al uit de jaartallen. Hoofts gedicht is uit 1610, Boiardo over­leed in 1494. Het gedicht van de graaf van Scandia­no, die aan het hof van Ferrara leefde, is dus minstens 116 jaar ouder. Een andere overeenkomst is het indrukwekkende van de zon en hoe deze de hele aarde in een vrolijk licht zet: alles her­leeft en krijgt weer kleur (bij Boiardo heel letter­lijk). En tot slot is er de geliefde die boven alles staat: bij Hooft kan niemand het bij zijn Zon houwen, bij Boiardo is zij het die alles overtreft in schoonheid. Frappant is in elk geval dat in beide gedich­ten de ode aan een vrouw heel direct verbonden is aan de zonsopkomst.

De gedichten vertonen ook duidelijke verschillen, alleen al op het mimetische niveau: van rozen is bij Hooft geen sprake en hij werkt het effect van het zonlicht op een andere wijze uit. Bij Boiardo stelt de zon de geliefde in een gunstig daglicht. Bij Hooft is zijn geliefde de zon, die de andere sterren doet verbleken. Daarnaast is er bij Hooft wel een diepe scheiding tussen octaaf en sextet, alleen al duidelijk door het woordje Maer aan het begin van het sextet: een grotere tegen­stel­ling kan bijna niet geschapen worden. Het gedicht krijgt een forse wending doordat de zon, die alles in een helder licht zet, ook duistere kanten heeft, anderen jaloers maakt en in duisternissen hult.

Bij Hooft is nóg een (klein) keerpunt waar te nemen: tussen de twee terzetten. In het eerste terzet wordt de meta­foor (en de tegenstelling binnen die metafoor) compleet ge­maakt, in het laatste terzet wordt hij als het ware uitgelegd. Dan komt de aap uit de mouw. Er zijn bij Hooft eigenlijk twee structuren te onderscheiden:

  • strofe 1+2 (positieve aspecten aan de zons­opkomst) tegen­over strofe 3+4 (negatieve kanten, paradox)
  • strofe 1+2+3 (metafoor) tegenover strofe 4 (uitwerking van de metafoor).

Voor de laatstgenoemde structuur geeft het gedicht een typografisch / syntactisch argument, namelijk de puntkomma in plaats van een volle punt aan het einde van het octaaf. De eerste punt staat, veelbetekenend, aan het einde van het eerste terzet.

Het sonnet van Hooft is qua structuur subtieler en geavanceerder dan dat van Boiardo. Of het (daarom) ook een mooier of beter gedicht is, hangt natuurlijk van de beoordelaars smaak af. Ik hou van beide gedichten, maar vind dat van Hooft nog nét iets beter.

Aantekeningen bij de vertaling

1 vidi is de 1e persoon in de passato remoto (een verle­den­tijdsvorm in het Italiaans) van vedere (= zien).

2 onde is in het moderne Italiaans ondata, “golf”.

3 jubato is afgeleid van het Latijnse iubatus [bnw.], “met manen”; het erbij horende znw. is iuba (“manen”), in het moderne Italiaans: giubba. De Duitse onderti­teling vertaalt met: “bekränzt mit einer Mähne von goldenen Strah­len”. In het Nederlands assoneert dat mooier: manen – stralen.

4 De Duitse vertaling spreekt van sie [vrouwelijk] vanwege de vrouwelijkheid van Sonne in het Duits, maar in het Italiaans (il sole)  is de zon manne­lijk, wat mooi past omdat in de Grieks-Romeinse mythologie (die als intertext aanwezig is) de zonnegod mannelijk is.

5 rogiada wordt in het moderne Italiaans als rugiada (= dauw) gespeld. Het bnw. matutino schrijft men tegenwoordig als mattutino (= ochtend-).

6 luntan = lontano [bnw.] = ver.

7 ardesse is de conjunctief verleden tijd van árdere (= bran­den, vlammen); deze aanvoe­gende wijs wordt onder meer gebruikt als een onzekerheid wordt uitgedrukt: het is geen vaststel­ling maar een mogelijke optie.

8 Hier wijk ik duidelijk af van de Duitse ondertiteling. Zij vertalen: “und [ich] sah im jungen Frühjahr das zarte Gras auf­sprießen, wie es die Blätter zu entfalten pflegt in seinem frühen Wachsen”. Het is volgens mij eenvoudiger: come sole is gewoon te vertalen met “zoals de zon”; de grassprietjes komen immers ook omhoog, het is dezelfde richting als de zon. De Italianen laten hier en daar (en zeker in lied- of dichttek­sten) wel eens een komma weg. De constructie is m.i. als volgt. Hij ziet in het eerste voorjaar: a) opkomen het gras en b) zich openen de bladeren. Deze interpretatie wordt onder­steund door de parallelle constructie in de twee laatste regels van deze strofe die beiden met een infinitief beginnen. Het weglaten van de komma heeft zelfs een eigen functie: zowel het opschieten van het gras als het opengaan van de bladeren zijn processen come sole.

Naschrift

Naar aanleiding van bovenstaand artikel ontving ik een bericht van Paul Prieckaerts, die terecht een goede, wellicht wat prozaïsche vraag stelt: kan het niet zo zijn geweest dat Hooft vanuit het Muiderslot of eventueel Amsterdam wel degelijk in het oosten de zon kon zien opstijgen uit wat toen nog de Zuiderzee was?

Dat is een heel zinnige suggestie, die ik ter plaatse eens nader zou moeten uitzoeken (of dat uitzicht er inderdaad is vanuit het Muiderslot). Dat neemt overigens niet weg dat Hooft, evenals vele andere tijdgenoten, nadrukkelijk dichtte in een traditie, beelden daaruit hergebruikte, mogelijk voorbijgaand aan de relatie tussen het opgeroepen beeld en de alledaagse werkelijkheid.