Toen ik het werk van Umberto Eco voor mijzelf “ontdekte”, aan het eind van mijn schooltijd in Maastricht (1989-1990), was hij inmiddels wereldberoemd vanwege de in vele talen vertaalde, en inmiddels verfilmde, dikke roman Il nome della rosa, “De naam van de roos”.
Natuurlijk had ik ook de film met Sean Connery in de hoofdrol gezien, zelfs de videoband ervan in huis. Het kon ook niet anders dan dat dit de roman van Eco was waarmee ik als eerste kennis maakte en waarvan ik danig onder de indruk was. Iets later, in mijn eerste studiejaar Nederlands in Nijmegen, las ik het boek nogmaals. Onze inspirerende docent Middelnederlandse letterkunde Paul Wackers wees ons op de anachronismen, maar raadde het ons desondanks aan, omdat er ook veel “wereldbeeld” in te vinden was.
Het tweede boek van Eco dat aan mijn lezershorizon verscheen, was De slinger van Foucault. Waarschijnlijk is er nauwelijks een boek denkbaar dat bij zoveel mensen ongelezen in de kast heeft gestaan. Alleen al door het in de kast te hebben, kon men zich een intellectueel imago aanmeten. Op mij heeft het door de combinatie van omvang en geleerdheid altijd een afschrikwekkend effect gehad, waardoor ik het nog steeds niet van kaft tot kaft heb gelezen. Daarmee diskwalificeert het zich overigens niet als boek, maar heeft het dezelfde bijzondere reputatie als bijvoorbeeld Finnegans wake van James Joyce. Eco was hartstochtelijk geleerd en schreef over talloze onderwerpen op heel verschillende terreinen, waaronder ook over James Joyce en de veronderstelde invloed van de middeleeuwen op diens werk. Eigenlijk is mij die essayistische en literatuurwetenschappelijke Eco altijd minstens zo lief geweest, ook al zijn niet al zijn boeken en artikelen even “leesbaar”.
Toen hij beroemd werd met zijn romans (vooral De naam van de roos), timmerde Umberto Eco al vele jaren aan de weg als wetenschapper. In 1991 was hij te gast in Nijmegen, uitgenodigd door de vakgroep Algemene Literatuurwetenschap (ALW), waar ik ook vakken volgde. Ik herinner me een uitpuilende collegezaal, alsof er een bekende ster uit de pop- en rockwereld werd binnengehaald. In de nasleep van dat evenement verschenen in Letterlik, het toenmalige Nijmeegse instituutsblad van Nederlands, artikelen over het literatuurtheoretische werk van Eco, die een poging deden de meester qua geheimtaal naar de kroon te steken. Het ging over de “limits of interpretation” versus de in principe eindeloze mogelijkheden tot het genereren van betekenissen (“eindeloze semiosis”).
In de berichten naar aanleiding van Eco’s overlijden wordt gesproken over zijn veelzijdigheid en onmatigheid. Onmatig was hij in zijn schrijven zeker. Hij heeft a.h.w. een omvangrijk pak van Sjaalman achtergelaten. Er leken voor Eco geen grenzen te bestaan. Moeiteloos verbond hij lage en hoge cultuur, schakelde hij tussen stripverhalen en esthetische theorie, tussen middeleeuwen en heden, tussen ingewikkelde taaltheoretische beschouwing en luchtige scherts. Hij schreef over schoonheid en lelijkheid in de kunst, hij had voor studenten en andere schrijvers in de dop een handleiding Hoe schrijf ik een scriptie geschreven, die ondanks alle luchthartige ironie nog nuttig bleek ook. Daarin hij vooral spoort hij ook aan tot meer leren, extra talen te leren, meer kennis te vergaren. Zo schreef hij uiteenlopende boeken als Kunst en schoonheid in de middeleeuwen en Europa en de volmaakte taal.
Een van de geestigste romans (met behulp waarvan ik mijn Italiaans probeerde te upgraden, door het origineel parallel aan de vertaling te lezen) vind ik nog altijd Baudolino, over de belevenissen een leugenachtige schavuit tijdens een van de kruistochten in het gevolg van keizer Frederik I “Barbarossa”.
Kenmerkend voor zijn veelzijdigheid is dat Eco’s boeken door je hele bibliotheek heen verspreid staan, je vindt ze terug tussen: romans, literaire essays, literatuurwetenschap, (taal)filosofie, semiotiek, middeleeuwen, kunstgeschiedenis, etc. Het is bijna onmogelijk alles te kennen van Eco. Zo zou hij ook een autoriteit zijn op het gebied van James Bond en ook kinderboeken geschreven hebben. Een aantal van zijn latere romans heb ik nog niet gelezen, en ga zo maar verder.
Van sommige mensen kun je je niet voorstellen dat ze niet het eeuwige leven hebben, zeker als ze gedurende enkele decennia in zo’n nadrukkelijke mate aanwezig zijn geweest. Met het overlijden van Umberto Eco is weer een persoonlijkheid van ons heengegaan die de wereld verrijkte met zijn vele kleuren. Misschien was hij wel de laaste homo universalis.