Komend voorjaar is het 25 jaar geleden dat ik De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van de Tsjechische schrijver Milan Kundera las. Ik weet dat nog zo goed omdat het voor mij als 17-/18-jarige een van de bepalende leeservaringen is geweest: zo kun je dus ook een boek schrijven, niet gewoon een rechtlijnig verteld verhaal, maar ook een verhaal over verhalen vertellen.
Ik wist nog niet wat postmodernisme was en ik was nog nauwelijks met filosofie in aanraking gekomen, maar ik was direct gecharmeerd van het “reflectieve schrijven” van Kundera. Het citaat van Nietzsche voorin het boek, over de eeuwige wederkeer en de herhaling in de geschiedenis, heb ik vaak herkauwd.
De verfilming, The unbearable lightness of being, heb ik later gezien, maar die vond ik eerlijk gezegd saai. Niet zozeer vanwege de traagheid, maar vooral omdat je er een hele dimensie in mist. (Dat dit niet per se hoeft te gebeuren, wordt bewezen door enkele verfilmingen van bijvoorbeeld Nederlandse literatuur, waar ik in die tijd ook van genoot: Kort Amerikaans, Menuet of van het eveneens zeer trage Der Tod in Venedig / Morte a Venezia).
In dat voorjaar besloot ik ook niet, zoals eerder gepland, economie in Tilburg maar Nederlandse taal- en letterkunde in Nijmegen te gaan studeren. Enkele Nederlandse boeken waren daarvoor medeverantwoordelijk: de boeken van Jan Wolkers uit de jaren ’60 (vooral het toch enigszins larmoyante Een roos van vlees vond ik prachtig, maar ook Terug naar Oegstgeest), De kellner en de levenden van Vestdijk, Het stenen bruidsbed van Mulisch en Nooit meer slapen van W.F. Hermans. Niet een bijster originele keuze, maar ik denk wel dat ze behoren tot de belangrijkste Nederlandse boeken uit de 20e eeuw.
Mijn exemplaar van Kundera’s De ondraaglijke lichtheid van het bestaan is al die jaren bij me gebleven, als een dierbare herinnering en is een van mijn meest versleten paperbacks. Het is ook een van de eerste “volwassen” boeken die ik kocht – toen al wilde ik de boeken zelf hebben i.p.v. lenen bij een bibliotheek. Binnen in het boek is een sticker geplakt met daarop mijn naam en het adres van mijn ouderlijke huis. Getypt op een typemachine. Een elektronische, dat wel. Mijn moeder, die nog steeds op dat adres woont, moet die typemachine wellicht nog ergens hebben.
In die zomer van 1989 – in mijn herinnering was het een mooie zomer – ging ik na school vaak zwemmen in het door een particuliere vereniging gerunde zwembad Jekerdal, niet ver van het stadspark en centrum van Maastricht, niet ver van school ook (we heetten inmiddels Trichter College maar het gebouw was nog dat van het Henric van Veldekecollege op de Aylvalaan).
Een van de redenen dat het boek wat sleets is geraakt, is dat ik in het zwembad dat boek, aan het begin van de zomer heb liggen lezen. Volgens mij was het zelfs proefwerkweek. Ik maakte me weinig zorgen, zoals dat meestal gaat op die leeftijd. Daar was gelukkig ook weinig reden toe, en ik wilde graag genieten van die eerste zomerzon in mei/juni. Af en toe dronken we in het café van dat zwembad, met enkele vrienden, een lekker Belgisch biertje. Corsendonk, meestal het donkere “dubbel” bier. De minimum leeftijd van 18 jaar voor consumptie van alcohol gold nog niet.
Kundera praatte mee op de achtergrond, onder andere over de liefde, als een innerlijke en innige monoloog. Misschien is ouder worden wel een ondraaglijke lichtheid.
Besproken boeken
Kundera, Milan, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Vertaald uit het Tsjechisch door Jana Beranová, Agathon / Ambo, Houten / Baarn, 1989. 19e druk – paperback, 355p.