In de → vorige aflevering waren we een obscuur, bijzonder boekje op het spoor gekomen, een vertaling van een Duits werkje, waarin de problematiek van gemengde huwelijken tussen katholieken en protestanten aan de kaak wordt gesteld m.b.v. een melodramatisch verhaal. Vooralsnog hebben we via de online kanalen geen ander exemplaar van dit boekje boven water kunnen halen. Wel is er veel wetenswaardigs over het boekje en de auteur te achterhalen. In deze aflevering volgen we het spoor verder terug, waarbij nog een hele censuurkwestie komt kijken. We beginnen met enkele recensies in de tijdschriften van medio 19e eeuw, die interessante wetenswaardigheden bieden.

Boekzaal 1842

Een bekend tijdschrift uit vervlogen tijden is Boekzaal, of zoals de volledige titel tussen 1816 en 1863 luidde: Boekzaal der Geleerde Wereld en Tijdschrift voor de Protestantsche Kerken in het Koningrijk der Nederlanden, uitgegeven te Amsterdam bij Erven D. onder de Linden en Zoon. In de aflevering van september 1842 is een korte recensie te vinden (p. 302). De recensent noemt het wat misprijzend een “romannetje”, “met een goed oogmerk” maar de inkleding wat “stijf en gezocht” en de uitvoering als geheel “al te treurig”. Hij is dan ook met de vertaler oneens dat dit boekje de moeite van het vertalen waard was.

Interessant is nog dat hij verwijst naar een kwestie “waarmede men de Koning van Pruissen zoo lastig is gevallen”. Het gaat hier om de protestantse vorst Frederik Willem IV (1795-1861), koning van Pruisen (1840-1861), die in 1823 trouwde met de katholieke prinses Elisabeth Ludovika van Beieren. Zie ook onderaan dit blog onder “Trivia en curiosa”.

Letterlievend Maandschrift (1842)

In het Algemeen Letterlievend Maandschrift, een tijdschrift met boekbeoordelingen, uitgegeven door A. Wynands te Rotterdam, verscheen in jaargang 26 (1842) een uitvoerige recensie (pp. 544-548), een waardevolle bron vanwege de omvangrijke beschrijving en beoordeling van het boekje, maar vooral ook vanwege de aanvullende gegevens die deze bespreking ons oplevert.

Ten eerste is er sprake van een “Voorberigt” van de vertaler. In ons exemplaar ontbreekt dit, net als de titelpagina. Waarschijnlijk is het gehele eerste katern (katern 0) verloren gegaan (zie ook de boekbeschrijving in → de vorige aflevering). In dit voorwoord heeft de vertaler klaarblijkelijk zijn intenties uitgesproken:

“In het Voorberigt deelt de Vertaler ons mede, dat eene zeer gunstige beoordeeling van «Die Heilige Dorothea» in de Kirchenzeitung hem had aangespoord, het werkje te doen ontbieden, en het hem na de lezing waardig voorkwam, er zijne Protestantsche Landgenooten mede bekend te maken; waarom hij tot de vertaling besloot.” (p. 544)

Dit fragment werpt enigszins licht op de (ideologische) motieven van de vertaler: de protestantse landgenoten laten smullen van zoveel Rooms onrecht. Daarnaast – en dat zien we in andere recensies ook terug – heeft de vertaler dit boek vergeleken met een eerder verschenen werk over dit thema, namelijk De Vrijheer van Sandau van prof. Bretschneider. Hij heeft dit zelfs op de titelpagina laten zetten: “Tegenhanger van den Vrijheer van Sandau”. Dit wekte bij de recensent hoge verwachtingen (“gunstig vooringenomen”), maar het valt hem na lezing erg tegen, ondanks dat het onderwerp – gemengde huwelijken – “in deze dagen bijzonder belang inboezemt”. De strekking van het boek is

“om de verkeerdheid en onregtmatigheid van vele stellingen der Roomsch-Catholijken, hoofdzakelijk van hunne onbillijke eischen ten opzigte van de gemengde huwelijken, in een helder daglicht te stellen” (p. 545).

Vervolgens geeft de recensent een samenvatting van de inhoud, een melodrama van gehinderde, verstoorde en uiteindelijk wanhopige liefde, met een schimp naar de Rooms-Katholieke Kerk:

“Zoo werd het edelste paar, hetwelk de hemel voor elkander scheen geschapen te hebben, gescheiden; gescheiden door menschen, die geroepen zijn op aarde tot huishouders der hemelsche goederen” (p. 546).

Doris sterft van verdriet (het boek opent ook met het gedicht “Aan Doris graf”), tranen met tuiten en uiteindelijk een woedende achterblijver met opgeheven vuist richting kerk.

De recensent merkt op dat de titel “Heilige Dorothea” vreemd is; deze suggereert namelijk dat het om een katholiek boek zou gaan, quod non. Daar komen we hierna nog op terug, want daarvoor is een interessante verklaring te vinden.

Ook de aanduiding dat het boek over gemengde huwelijken zou gaan, vindt de recensent onterecht:

“Nu worden wel in de geschiedenis van Sereniji en Doris de treurige gevolgen voorgesteld van de bemoeijingen der Roomsche Geestelijkheid om zoodanige huwelijken te weren; maar over de zaak zelve hadden wij meer verwacht; wat wij hier vinden heeft betrekking op de bekende Keulsche zaak” (p. 547).

Volgens de recensent lijkt er in het boek meer aandacht voor het priesterlijke celibaat te zijn, en de dilemma’s die dat oplevert, dan voor de problematiek van het gemengde huwelijk. Behalve aan inhoudelijke onduidelijkheden stoort de recensent zich ook aan de vele germanismen en de onwaarschijnlijkheid van de beschrijvingen van de emoties.

Voor de “Keulsche zaak” zie verder onderaan dit blog onder “Trivia en curiosa”.

Opvallend is dat ook in deze recensie geen auteur van het boekje wordt genoemd. Ontbreekt dit eveneens in het “Voorberigt”? En waarom is dit zo in nevelen gehuld?

Censuur

Nu is het wellicht een goed moment om de extra informatie die we over de auteur kunnen vinden te benutten. In de Allgemeine Deutsche Biographie (Brümmer 1891, pp. 551-553) zijn namelijk interessante gegevens te vinden over de problematische relatie van de auteur, Tobias Gottfried Schröer, met de autoriteiten.

Schröer werd, zoals we eerder zagen, in Preßburg (Bratislava) geboren. Hij was van protestantse herkomst, studeerde aan Duitse universiteiten en werd daarna leraar aan het protestants-christelijke lyceum in zijn geboortestad. Tegen het einde van zijn leven bekleedde hij ook allerlei belangrijke maatschappelijke functies, zoals schoolinspecteur en “k.u.k. Schulrat”. Zijn zoon Karl Julius Schröer, “Dichter und Goetheforscher”, hoogleraar in Wenen, heeft op verschillende plekken over Schröers leven geschreven.

Tobias Schröer trad al jong op als voorvechter van Duitse Bildung en de vrije protestantse geestesrichting in Hongarije. Daarbij liep hij al snel aan tegen de beperkingen van de censuur in de Dubbelmonarchie. Verschillende van zijn, onder eigen naam uitgegeven geschriften, werden door de censor arg verstümmelt (zwaar verminkt). Daarom moest hij met zijn publicaties uitwijken naar het buitenland en pseudoniemen gebruiken. Hij schreef vaak over zaken en huldigde standpunten die politiek-maatschappelijk of binnen de Rooms-Katholieke Kerk omstreden waren.

“Aber alles, was hier von ihm unter fremdem Namen erschien, durfte in der Heimath vom Autor nicht als sein Eigenthum anerkannt werden und mußte den Spürnasen der Polizei verborgen bleiben.”

Hij moest er dus voortdurend op letten niet in de problemen te komen met de streng toeziende autoriteiten. Bij dit ontduiken van de censuur is een enkel werk kwijt geraakt, aan andere wilde geen uitgever zich wagen en deze kreeg hij maar met moeite gepubliceerd. Een van zijn kluchtige verhalen over het kerkelijk leven verscheen in zwaar verminkte vorm in 1845, onder de titel Krebse und derartiges Ungeziefer (Krabben en dergelijk ongedierte), en met de ondertitel: “Ein Fastnachtsspiel” (een carnavals-/vastenavondspel) geschreven onder het pseudoniem Theodoricus Schernberk d.j.

Groot opzien baarde het onder het pseudoniem “A.Z.” (van A tot Z) geschreven stuk Leben und Thaten Emerich Tököly’s und seiner Streitgenossen (1839), een historisch drama,

in welchem er den Kampf Ungarns für den Protestantismus und die Ränke der clericalen Hofpartei lebendig und wahr schilderte. Es wurden nach dem Manuscript die weitgehendsten Haussuchungen angestellt, selbst bei der Mutter des Dichters, und das Buch in Oesterreich streng verboten, obwohl sein Inhalt auch vom ästhetischen Standpunkt aus die günstigste Beurtheilung erfuhr.

Ondanks dit pseudoniem leidde de publicatie tot huiszoekingen, tot in het huis van zijn moeder. Twee eerdere werken (1838-1839) gericht tegen de Rooms-Katholieke Kerk hadden al de aandacht van de spionerende politie op de auteur doen richten.

In die context publiceerde Schröer in 1839 de roman Die heilige Dorothea. Dichtung und Wahrheit aus dem Kirchenleben in Ungarn. De titel was misleidend, en met opzet! Men hield het boek voor unverfänglich (onschadelijk), waardoor het zich aanvankelijk ungehindert verbreiten kon en pas toen het het zijn effect had werd het in beslag genomen (und erst, als sie ihre Wirkung gethan, wurde sie confiscirt). Er was dus wel degelijk reden om het auteurschap te verbergen, ook in het buitenland want de auteur kon in eigen land toch nog problemen krijgen bij bekendheid elders. De vraag is of de Nederlandse vertaler wel wist wie de auteur was. Wat zouden we graag dat verloren gegane voorbericht willen lezen!

Het was een droevig lot, zo haalt de biograaf de zoon van Schröer aan, dat deze grote man, hoogleraar in de Duitse literatuur, retorica en poëzie in het Hongarije der vormärzlichen Zeit (bedoeld is: vóór de Maartrevolutie van 1848) moest dragen.

Und in diesem närrischen Lande, unter einer gedankenlos absoluten Regierung, in einer indifferenten, farb- und willenlosen Stadt mußte Oeser [een van Schröers pseudoniemen], dessen ganzes tiefinnerliches Wesen von deutscher Bildung und Gesinnung getragen war, ein deutscher Schriftsteller sein, der seine litterarische Beschäftigung verschlossen, heimlich, wie ein — Verbrechen übte.

Deze context verklaart wellicht ook waarom het oorspronkelijke werkje zo obscuur geworden is, waarom er op de wereld wellicht nog maar enkele exemplaren zijn: het zal zijn opgespoord, vernietigd of verborgen uit angst voor vervolging.

Dat de Nederlandse vertaling zo onvindbaar is, zal mogelijk meer triviale oorzaken hebben: onverschilligheid, gebrek aan waardering, mogelijk de kwetsbare (niet-ingebonden?) manier van uitgeven, waardoor een groot deel van de (wellicht beperkte?) oplage geleidelijk in de papierbak of de open haard is verdwenen. Wie het weet, mag het zeggen.

Trivia en curiosa

  • Door Schröer gebruike pseudoniemen:
    • Christian Oeser
    • Pius Desiderius
    • Theodoricus Schernber(g)k d. J.
    • Elias Tibiscanus
    • A. Z.
  • De zoon van Tobias Gottfried Schröer was Karl Julius Schröer. Deze was de leraar van de beroemde antroposoof Rudolf Steiner. Steiner herinnert zich met genoegen de oude Schröer en bewondert vooral diens Weihgeschenk für Jungfrauen: Briefe über die Hauptgegenstände der Ästhetik (1838). Dan wordt de aanwezigheid van een exemplaar van de Duitstalige Dorothea in de bibliotheek van het Steiner archief (zie → vorige aflevering) een stuk minder toevallig.
  • Kort voor zijn dood in 1850 werd Schröer nog in een officiële functie benoemd: k und k (kaiserlich und königlich) Schulrat.
  • Wij zijn inmiddels ook nieuwsgierig naar De Vrijheer van Sandau van prof. Bretschneider (wat ook een pseudoniem lijkt), waarvan Dorothea een tegenhanger zou zijn.
  • In de titel Die heilige Dorothea. Dichtung und Wahrheit aus dem Kirchenleben in Ungarn zitten twee titels van Goethe verstopt: “Dichtung und Wahrheit” en “Hermann und Dorothea”. De zoon van Schröer stond bekend als Goethe-onderzoeker.

Meer over de “Keulsche zaak” en over de lastigheden die de koning van Pruisen ondervond bij zijn huwelijk
(Aanvulling 1 september 2020)

In het Duitse Wikipedia-artikel over de Pruisische koning Willem IV wordt gesproken over het inderdaad problematische karakter van het gemengde huwelijk tussen de protestantse vorst en zijn katholieke, Beierse uitverkorene. In dat artikel wordt ook doorverwezen naar de Keulse zaak! Er waren in 1837 spanningen in het Rijnland (Kölner Wirren), een escalatie van conflicten tussen katholieke kerk en de protestantse Pruisische staat, die leidden tot het aftreden van de aartsbisschop van Keulen en waarvan de Kölner Mischehenstreit onderdeel was.

Literatuur

A.Z. [= T.G. Schröer], Leben und Thaten Emerich Tököly's und seiner Streitgenossen: Ein historisches Drama. Leipzig, Wilhelm Einhorn, 1839. Online te vinden via Google Books.

Elias Thibiscanus [= T.G. Schröer], Die Religionsbeschwerden der Protestanten in Ungarn, wie sie auf dem Reichstage im Jahr 1833 verhandelt worden. Leipzig, Wilhelm Einhorn, 1838. Online te vinden via Google Books.

Slavka Kopcakova, Tobias Gottfried Schröer and his compendium of aesthetics Isagoge in eruditionem aestheticam (1842). Kultúrne dejiny / Cultural History, Volume 11, Issue 1. Via Researchgate.

Zeitung für die elegante Welt, 1839, via Google Books, waarin het boekje in relatie wordt gebracht met de Kölner Wirren. P. 920.

Blätter für literarische unterhaltung, 6-1-1840, bespreking van boek en kwestie.

Brümmer, Franz, "Schröer, Tobias" in: Allgemeine Deutsche Biographie 32 (1891), S. 551-553 [Online-Version].

Uit het artikel van Brümmer nemen we onderstaande verwijzingen over:

Enthüllungen über Christian Oeser (von Prof. K. I. Schröer in der Wiener „Neuen Freien Presse“ 1869 v. 2. April). — Karl Goedeke's Grundriß III, 860. Ook deze is online raadpleegbaar.

Wurzbach's Lexikon XXXI, 18. — K. J. Schröer, Die deutsche Dichtung des 19. Jahrh., 1875, S. 191 ff.