De twee grootste en zwaarste boeken in mijn collectie worden gevormd door een 19e-eeuwse uitgave die ik onlangs kocht van de verzamelde werken van de 17e-eeuwse dichter Jacob Cats, bijgenaamd “Vadertje Cats”. Behalve dat het dichterschap van Cats wat lijdt onder eenzijdige beeldvorming, is de 19e-eeuwse uitgave door J. van Vloten ook een juweeltje van boekkunst.

Over Jacob Cats

Jacob Cats (1577-1660) was een Zeeuwse dichter en advocaat. Hij werkte o.a. in Den Haag, Engeland en Middelburg. Hij bekleedde ook enkele politieke functies, waaronder pensionaris te Middelburg en Dordrecht en raadspensionaris van Holland (1636-1651). Daarmee behoorde hij duidelijk tot de elite in de zeventiende eeuw. Zijn woning Sorghvliet bij Den Haag werd later het Catshuis, sinds 1963 de ambtswoning van de premier. Aan dit huis wijdde Cats ook een lang beschrijvend gedicht, Buyten Leven.

Jacob Cats debuteerde relatief laat, in 1618, met de bundel Maechdenplicht. De titel van deze bundel geeft al het moralistische karakter van zijn werk aan. De Sinne- en minnebeelden uit datzelfde jaar is dubbelzinniger. Dit is een bundel met emblemata, waarbij met name de “erotische” gedichten interessant zijn. Andere werken van Cats zijn veel duidelijker belerend bedoeld, veelal op het gebied van het huwelijksleven (en vooral de rol van de vrouw daarin): Houwelick (1625), Trou-ringh of Proefsteen van den Trou-ringh (1635). Op oudere leeftijd schreef hij nog o.a. Ouderdom, buytenleven en hofgedachten op Sorghvliet (1658) en de terugblik op zijn leven Twee-en-tachtig-jaerig leven (1659).

Zijn werken werden nog vóór zijn dood verzameld in Alle de wercken (eerste druk in 1655). Onder deze titel ook liet Johannes van Vloten de tweedelige uitgave in 1862 het licht zien – deze laatste uitgave is de set die hier centraal staat.

Cats staat voornamelijk bekend als moralistisch dichter, in het slechtste geval zelfs als een hypocriete, zedenprekende rijmelaar – dat laatste omdat zijn dichtregels soms erg als een dreun aanvoelen (stoplappen, eentonig rijm, metrisch volstrekt regelmatig). Zijn werk geldt als “doortrokken van Hollands calvinisme met Engels piëtistische inslag” (Oosthoek Lexicon Nederlandse & Vlaamse literatuur, p. 72). Cats kreeg de bijnaam ‘Vadertje Cats’ en zijn reputatie heeft onder die beeldvorming wel geleden. Met name van Conrad Busken Huet is een berucht artikel bekend, naar aanleiding van het verschijnen van Van Vlotens editie:

‘In het leven van elk regtgeaard Nederlander der 19de eeuw’, dacht ik toen, ‘behoort een oogenblik aan te breken dat hij ophoudt ten aanzien van Cats slechts onverschilligheid te koesteren; een dag en zin dien zulk een erbarmelijk karakter, eene zoo ergerlijke middelmatigheid, een zoo gemeene en zoo gemeenmakende geest, den weldenkende moet inboezemen. Al hetgeen er onhebbelijks wezen mag in onzen landaard is weleer vleesch geworden in den persoon van Jacob Cats. Deze godvreezende moneymaker is de inkarnatie geweest van den nederlandschen daemon. Met zijne door en door laaghartige moraal, zijne leuterlievende vroomheid en keutelachtige poëzie, heeft hij onnoemelijk veel kwaad gesticht. Zijne populariteit is eene nationale ramp geweest. De verbeelding onzer jeugd heeft hij bezoedeld met zijne kwanswijs zedelijke, doch in den grond der zaak wellustige verhalen, zijne speelsche lessen.'

(Cd. Busken Huet in De Gids 1863, geciteerd naar Litterarische fantasien en kritieken, deel 1, pp. 42-43 – ook te raadplegen via DBNL)

Huet was scherp en stelt terecht een bepaalde tendens in het werk van Cats aan de orde. Ook literatuurhistoricus Knuvelder was nog erg negatief over Cats, hij beweerde “dat Cats’ psychische structuur weinig diepgang, althans een te geringe rijkdom en bewogenheid vertoonde om de doorgaans weinig belangrijke onderwerpen te bezielen; boeiende kunstwerken ontstonden dan ook niet.” (Knuvelder 1977, pp. 289-290). Dat lijkt me een eenzijdig, sterk op een romantische poëtica leunend oordeel. Literatuurhistoricus G.A. van Es (zie Van Es 1948 en 1977) was veel positiever en merkte op dat je Cats ook niet moet vergelijken met de verfijnde Hooft en de barokke Vondel, maar moet appreciëren als didactisch dichter voor een groter publiek.

Naar mijn smaak is het goed om niet het kind met het badwater weg te gooien. Met name de Sinne- en minnebeelden zijn vaak heel aardige gedichten over de aspecten van de liefde, hoezeer soms ook met een moralistisch sausje overgoten. Ik laat dat verderop aan de hand van een aantal voorbeelden zien.

Over Alle de wercken

De eerste druk van Alle de wercken dateert uit 1655 en is nog door Cats zelf samengesteld. Het werk bevat naast de 3 grote prenten, de 2 portretten en diverse titelgravures ook nog honderden afbeeldingen en emblemata in de tekst, waaronder de afbeeldingen van Adriaen Pietersz. van de Venne.

Het werk van Cats moet enorm populair zijn geweest (reden ook voor Huet om zich er zo tegen af te zetten) en ook Alle de wercken heeft vele drukken gekend, o.a. in 1658, 1659, 1664, 1700, 1712, 1726 en 1786-1787.

In 1862 verschijnt dan de editie door Johannes van Vloten. Van Vloten was geen onbekende in de republiek der letteren. In 1854 werd hij aangesteld als hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan het Atheneum Illustre te Deventer. Hij voedde zijn dochters behoorlijk vrijzinnig op, werd de schoonvader van drie kunstenaars uit de Beweging van Tachtig, maar was ook een tijdlang bevriend geweest met Multatuli. Ook voor de bestudering van het werk van Spinoza geldt Van Vloten als belangrijk.

Titelpagina van de editie door Van Vloten

De editie door Van Vloten is net als verschillende vroegere uitgaven van Alle de wercken een luxe-editie, wat alleen al blijkt uit de grootte van de boeken, waardoor ze niet zomaar in de boekenkast passen (vergelijkbaar met wat men tegenwoordig “salontafel-boeken” noemt), en uit het feit dat er ruim 400 staalgravures zijn opgenomen. Alleen al het maken daarvan moet een enorme, tijdrovende en dus dure klus zijn geweest. Het zijn deze afbeeldingen die het boek echt tot een feest maken.

Ik heb niet kunnen achterhalen hoe hoog de oplage was, maar de set uit 1862 is anno 2020 niet heel schaars. Op Boekwinkeltjes en Antiqbook worden diverse exemplaren aangeboden, variërend van 75 tot 550 euro voor de set (of 35 euro voor een los deel). Bij CataWiki worden de meeste exemplaren geveild voor enkele tientjes (bijvoorbeeld hier, hier, hier en hier).

Deze enorme prijsvariatie geeft aan hoe moeilijk aan een dergelijk werk een betrouwbaar prijskaartje te hangen. Afgezien van de fysieke verschillen (oorspronkelijke, contemporaine of moderne banden – staat van het papier, wel of geen ‘foxing’, etc.) is het ook maar hoe je er tegenaan kijkt. Zoals gezegd is de set niet schaars, niet heel oud (19e-eeuws), en is Cats tegenwoordig niet heel geliefd of gezocht. Daar staat tegenover dat de staalgravures zeer fraai en gedetailleerd zijn. Bijna elke afbeelding is een kunstwerkje op zichzelf.

Van de editie uit 1862, of een deel eruit, is in 1980 een facsimilé-uitgave verschenen bij uitgeverij Foresta uit Groningen (zie o.a. de KB-beschrijving en hier), met 200 van de gravures, onder de titel De wercken van Jacob Cats.

Ik ben niet nagegaan of het ontbreken van “Alle” betekent dat er een selectie is gemaakt, maar gezien het beperkte aantal pagina’s zal dat zeker het geval zijn.

De boekbanden

Zoals gezegd bestaat de set uit twee kloeke banden. Als je ze ziet staan (of liggen), ben je meteen onder de indruk. Ze meten 30 bij 39 cm (b x h) – deel 1 is 10 cm dik, deel 2 zo’n 8 cm.

Ter vergelijking, een Literaire Reuzenpocket (bepalend voor de grootte van veel romans sinds de jaren ’50/’60) meet 12,5 x 20 cm. Zelfs mijn grote foliodelen van P.C. Hooft (zie hier) meten “slechts” 21 x 32 cm. Cats is in dat opzicht dus nog groter, wat je ook voelt als je ze optilt.

De banden zijn in halfleer met hoekbekleding (demi-reliure à coins) en voorzien van ribben op de rug. De platten zijn met linnen bekleed. De rug is met goudopdruk versierd: een combinatie van de titelgegevens en een redelijk strakke ornamentiek.

Zoals op de afbeeldingen is te zien hebben de boeken wel enigszins geleden onder ouderdom en gebruik. Door het gewicht van deze ‘folianten’ (niet voor niets een anagram van olifanten) lopen ze het risico om uit de band te zakken. Dat laatste is bij onze set gelukkig nog niet gebeurd, maar op verschillende plekken van de kneep is te zien dat dit ondanks alle verstevigingen een zwakke plek is. Daarom is het beter om deze boeken plat te leggen, bijvoorbeeld op een tafel of een stevige, diepere boekenplank.

Voor zover ik heb kunnen nagaan, konden kopers kiezen uit een aantal banden. Even verderop in deze blog is in een aangehaalde advertentie uit november 1862 te lezen: “Nog slechts een klein getal exemplaren hebben wij overgehouden en leveren deze niet anders dan gebonden in den band no. 2 (zijnde geheel marocco leder.)” Op internet zijn inderdaad enkele varianten te vinden (zie ook hier en hier).

Een andere band die in verschillende kleurvarianten is te zien, is die zoals hieronder afgebeeld (ontleend aan het “eigen” exemplaar van DBNL, maar zie ook hier, hier, en hier), met mooie versierde platten.

Opvallend contrast met de grootte van de boeken, en dus overeenkomstig de pagina’s, is dat de letters vrij klein zijn. Dit heeft onder meer te maken met het streven om de drie gedichten bij de emblemata op één pagina met het embleem te krijgen.

In het voorbeeld hieronder is goed te zien hoe men vellen vloeipapier gebruikte om te voorkomen dat de drukinkt van de prenten zou afgeven op de tegenover gelegen pagina. In ons exemplaar zijn deze nog bijna allemaal in goede staat en is geen van de pagina’s vlekkerig.

Enkele voorbeelden uit de emblemata

Het voert te ver om dit uitgebreide boekwerk hier inhoudelijk te bespreken. Daarvoor is het eenvoudigweg te veel. Ik zal een aantal voorbeelden de revue laten passeren, met name uit de Sinne- en minnebeelden, die door hun karakter mij het meeste aanspreken: deze gedichten zijn beknopt, hebben de liefde als thema, zijn speels van karakter en bevatten minder de typerende moralistische dreun van Cats.

Emblematabundels waren populair in de 17e eeuw. Ook Hooft en Vondel hebben zich met dit genre van “een plaatje met een praatje” beziggehouden. Vaak werd de stof ontleend aan de Bijbel of klassieke mythologie en vindt men behalve Nederlandse teksten ook Franse en Latijnse opschriften. De emblemata van Jacob Cats hebben allemaal een sterk didactische functie, of ze nu een morele les geven of een handige aanwijzing voor geliefden.

De emblemata in Sinne- en minnebeelden zij steeds op dezelfde manier opgebouwd:
(1) De afbeelding;
(2) Een Latijnse spreuk met het “thema”
(3) Drie op zichzelf staande gedichten, voorzien van een titel of opschrift. De titel van het eerste gedicht is vaak een losse vertaling van de Latijnse spreuk bij de afbeelding.
(4) Op de achterzijde van de pagina een uitgebreide proza-toelichting, soms nog voorzien van strofen poëzie, in Nederlands en/of Latijn en soms Frans.

Van Es 1977 (p. 13) geeft een beknopte en handige beschrijving van de bedoeling van de drie gedichten:

Nieuw en verrassend was de drievoudige interpretatie van dezelfde prent: eerst op de jeugdige liefde, die volgens Cats critische leiding behoefde, daarna op het maatschappelijk gedrag van zich ontplooiende jonge mensen, die zich van hun verantwoordelijkheid bewust moeten worden en tenslotte op het persoonlijke religieuze leven, de hoogste bestemming van de mens.

Deze drie soorten gedichten kunnen we achtereenvolgens kortweg aanduiden als: amoureus, maatschappelijk en beschouwend. De eerste soort was duidelijk bedoeld om de jeugd te verleiden deze bundel te gaan lezen – dat verklaart wellicht ook waarom de maatschappelijke en beschouwende gedichten vaak een andere, soms precies tegenovergestelde uitwerking van het embleem laten zien. Oorspronkelijk waren het dan ook drie aparte delen, met steeds de herhaling van de prent en dan het betreffende gedicht.

[Hij schoot] zijn eigenlijke doel voorbij. Want de eerste deelbundel, waarmee hij critisch aanknoopt bij de erotische gedichten uit zijn eigen jeugd en tevens bij het gangbare genre van dichters als Heinsius en Hooft, had hij aanvankelijk bedoeld als lokaas voor de jeugd, om dan gaandeweg hun aandacht te winnen voor de ernstiger en belangrijker toepassingen in de volgende delen. Maar tot zijn teleurstelling constateerde hij dat zijn jonge lezers wel het eerste deel gretig lazen maar in de volgende delen niet of nauwelijks doordrongen.

Dat biedt meteen een verklaring waarom die amoureuze gedichten zo anders zijn dan de andere en ook voor ons nog heel leuk om te lezen: ondeugend en vaak ook komisch. Pas in de edities van 1627 en later werden de 3 soorten gedichten bij elkaar direct na het embleem geplaatst, zo ook in de editie door Van Vloten in 1862. Van Es wijst ook nog op het wat tegenstrijdige karakter van enerzijds geleerde citaten en verwijzingen versus het doel om laagdrempelig jongeren te onderwijzen over de liefde.

Deel 1 begint overigens met een fraaie, paginagrote titelprent, waarop een mythologische voorstelling is te zien waarin het liefdesgodje Cupido centraal staat.

En daer is voor den man een vrouwe van gekomen

Waarom is de liefde toch zo heftig? Waarom is iedereen er toch zo mee bezig? Daarmee opent de bundel Sinne- en minnebeelden. De prent hieronder laat zien hoe een aal in tweeën wordt gehakt.

De relatie tot de liefde wordt in het amoureus gedicht bij deze plaat nader toegelicht:

Vraeght iemant hoe het komt dat alle jonge sinnen 
Haer snellen uyter aert, haer stellen om te minnen, 
Die kapp' een ael in tween, en stae een weynigh stil, 
En sie hoe yeder stuk sich weder voegen wil. 
Godt heeft eens van den man een ribbe weghgenomen, 
En daer is voor den man een vrouwe van gekomen: 
Siet, hier uyt rijst de min, en al haer soet bedrijf, 
Het lijf wil naer het deel, het deel wil naer het lijf.

Cats zinspeelt hiermee op de mythe, al bij Plato terug te vinden, dat de mens ooit één was en sinds zijn splitsing in een mannelijk en vrouwelijk deel verlangt naar de wederhelft. De Bijbel levert hiervoor nog een extra argument: Eva (de vrouw) is geschapen uit de rib van de Adam (de man), en daaruit is de liefde ontstaan, “en al haer soet bedrijf”.

Tast naar een rijpe peer

In onderstaande prent is een oude vrouw te zien in een stoel, bij een perenboom. Onder de boom liggen al enkele afgevallen peren. De peer vormt een belangrijk onderdeel van de beeldspraak in met name het amoreus gedicht.

Het is een aansporing om in de liefde toch vooral niet je te richten op jong fruit, want dat laat zich lastiger plukken. Dat werkte bij mij wel even op de lachspieren.

Een rijper vrucht is beter voor je, “daer vrij je veel geruster”. Daarom: tast naar een rijpe peer, dat valt al bijna voor je op de grond of laat makkelijk los als je het aanraakt.

Het maatschappelijke gedicht bij deze plaat gooit het, zoals vaker, over een heel andere boeg (antithese). Daarin wordt taaiheid van jonge jaren gekoppeld aan het feit dat jonge mensen in de worsteling met de dood (“wanneer de leste stuypen / Hem prangen aan de ziel of in de leden kruypen“) niet zomaar opgeven en veerkrachtiger zijn, terwijl een oudere maar een geringe “stoot” nodig heeft.

De synthese volgt in het beschouwelijk gedicht, waarin juist het scheiden van het lichaam als positief wordt gezien, omdat de ziel dan met Christus één kan worden. God is daar de “bogartman” (de man die de boomgaard beheert).

Mint eer uw bloemtjen ruyft

Het grappige is dat verderop in de bundel een tegensteld advies lijkt te worden gegeven, namelijk om niet te lang te wachten met de liefde en in je jeugd er volop van te genieten. We zien op de afbeelding een prieel met mannen en vrouwen. Op de voorgrond een appelboom (!) waar bijtjes omheen vliegen.

De bijtjes komen niet meer op een oude, verlepte roos afgevlogen, “geen bietje suyght’er aen”, omdat het bloempje heeft afgedaan. Daarom, jongelui, “stelt u om te paren”. Met paren werd niet per se de seksuele daad bedoeld, maar kon ook “een paar vormen” betekenen. “Pleeght liefde” geldt bijna als een gebod, voordat het te laat is! Het hoort juist bij de “groene” jaren. De uitsmijter in de laatste twee regels hebben een op ons komisch effect.

Dies kreegh ick stelens lust

In de afbeelding hieronder zien we een koppel in de tuin, maar voor de beeldspraak is vooraan het kleine kooitje met de gevangen muis van groter belang: begerig naar het spek wordt hij gevangen. Het is overigens aardig om te zien dat in oudere uitgaven (zoals te zien is in Van Es 1977, p. 32 of op DBNL) de muizenkooi een veel prominenter rol speelt op de afbeelding.

Het lot van de muis is vergelijkbaar met dat van de verliefde man. Hij denkt haar, in haar slaap, een kusje te kunnen ontroven, maar wordt daarmee juist gevangene van de liefde voor haar. Merk de speelse manier op waarmee vangen en gevangen worden tegen elkaar worden uitgespeeld en opgelost, dat toch een beetje aan het woordspel van P.C. Hooft doet denken:

Die steelt, die queelt.

Ick vont eens op een tijdt de liefste sitten slapen, 
Ick sagh haer rooden mont, ick bleef'er op staen gapen, 
Dies kreegh ick stelens lust. Maer wat een dievery! 
Ick stal een kus van haer, maer sy een hert van my. 
De muys ontrent het speck die eet met groot verlangen, 
Sy vat en wort gevat; sy vangt en wort gevangen: 
Siet wat een vreemde streeck! wat kunstjes weet ghy, lief! 
Ghy sit gerust en slaept, en steelt noch uwen dief.

In het erop volgende maatschappelijke gedichtje wordt de muis gevangen door het ongedurig rondscharrelen, door de rusteloosheid van zwerven en nergens thuis te zijn. Het beschouwelijke gedicht tot slot legt de nadruk op het berouw dat meestal snel op de zonde volgt en dat de boosdoener in de kraag vat:

( - ) na sonden komen plagen;
Een booswicht lijdt terstont, en voelt gewisse slagen; 
Want op den eygen stont dat hy de sonden doet, 
Soo komt'er met'er daet een beul in sijn gemoet.

Zo zouden we nog een hele tijd door kunnen gaan, alleen al met deze eerste bundel. Laat staan dat we de andere in deze editie opgenomen werken meer dan vluchtig bekijken. Dat zal voor een andere keer zijn. Wel laat ik onderaan deze blog graag nog een selectie van de gravures zien.

Wie kochten dit soort boeken?

De uitgave moet destijds een kostbare aanschaf zijn geweest. Volgens een advertentie in de Nieuwsblad voor den boekhandel, van 20 november 1862 kostte de gebonden set 60 gulden. Dezelfde prijs wordt genoemd in een advertentie in De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad van dat jaar – het boek was dus ook te koop in de koloniën.

Advertentie uit Nieuwsblad van den Boekhandel, via Delpher.nl

Volgens het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis is dat qua koopkracht vergelijkbaar met 633 euro in 2018). Voor veel mensen in die tijd moeten dit bedrag meer dan hun maandinkomen zijn geweest.

Ik vind het altijd interessant wanneer een boek een lijst van intekenaren mee heeft ingebonden. Met behulp daarvan is te zien welke mensen uit welke woonplaatsen dit kostbare, tweedelige boek moet hebben aangeschaft. Zo blijkt o.a. Zijne Majesteit de Koning 2 exemplaren te hebben afgenomen, het Belgische ministerie van Binnenlandse Zaken zelfs 3.

Het voert hier te ver om een uitgebreide sociologische analyse te doen van het type mensen en met welke beroepen dit soort grote, onhandelbare en luxe boeken kochten. Was het een boek voor inderdaad op de salontafel om prestige mee te verwerven?

Onder de kopers uit Maastricht, om even dichtbij huis te blijven, bevonden zich, naast enkele wijnhandelaren en juristen, opvallend veel militaire officieren. De nadrukkelijke aanwezigheid van militairen op de lijst van Maastricht (naar mijn eerste indruk relatief meer dan elders) kan te maken hebben met het feit dat Maastricht tot 1867 (5 jaar na verschijnen van deze boekenset) vesting- en garnizoensstad was.

Ons exemplaar is gelukkig van een ex libris voorzien. Op de binnenzijde van de voorplatten is dit bescheiden eigendomskenmerk ingeplakt:

Het gaat hier vrijwel zeker om J.W. (Jan Willem) Six van Vromade, wiens kunst- en boekencollectie zeer beroemd was en al gedurende zijn leven in verschillende delen geveild is. Gezien de aard van zijn bijzondere collectie, met veel oude drukken van vóór 1750, is onze set een van de mindere goden uit de collectie en relatief modern. Mogelijk was hij niet eens eerste eigenaar, ik heb in elk geval geen Six op de lijst van intekenaren gevonden.

Naschrift 4 december 2020: dankzij Twitter boekvriend Martinet (@FrankBoeken) kan ik hieronder een bladzijde uit een van de veilingcatalogi laten zien, waaruit inderdaad het eigenaarschap blijkt van J.W. Six van Vromade. Tevens is te zien dat hij een verzamelaar was van ook oudere drukken van werk van Cats.

Literatuur

Jacob Cats, Alle de wercken van Jacob Cats [2 vols.]. Bezorgd door Dr. J. van Vloten, Hoogleraar te Deventer. De Erven J.J. Tijl, Zwolle, 1862. 1e druk – gebonden, deel I: 946+22p. / deel II: 898+(20)+(9)p. – “Met ruim 400 platen, op staal gebracht door J.W. Kaiser”. Met lijst van intekenaren. Het frontispice portret zou eveneens gegraveerd zijn door J.J. Kaiser, naar een schildering van M. Miereveld. De andere afbeeldingen zijn naar A. van de Venne. Zie ook de beschrijving in de KB-catalogus. Online is de uitgave uit 1862 raadpleegbaar via o.a. DBNL. “2 grote titelgravures, gelithografeerd portret van Cats, 13 verschillende titelgravures + 400 emblemata op staal gebracht door J.W. Kaiser” (bron)

Cats, Jacob, Zedenkundig vermaan voor jong en oud. Uit de prentenboeken van Jacob Cats. Tjeenk Willink / Noorduijn, Culemborg, 1977. 1e druk – paperback, 253p. – [Klassieken Nederlandse Letterkunde].
Hierin staat een korte maar zeer treffende introductie door G.A. van Es, hier aangehaald als Van Es 1977.

Es, G.A. van; Overdiep, G.S., De letterkunde van de Renaissance en Barok in de zeventiende eeuw, deel 1. Teulings & L.C.G. Malmberg / Standaard, ‘s-Hertogenbosch / Brussel, 1948. 1e druk – gebonden, 459p. – [Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden; 4].
Hierin staat een uitgebreid hoofdstuk “Jacob Cats – Van Zeeland over Dordrecht naar Den Haag” (pp. 65-111) door G.A. van Es, hier aangehaald als Van Es 1948.

Knuvelder, G.P.M., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde II. Malmberg, Den Bosch, 1977. 6e druk – gebonden, 630p.


Een bloemlezing uit de prenten

Onderstaande prent doet erg aan de Romantiek denken: een eenzaam, weelderlig landschap, een gesluierde volle maan, een peinzende figuur à la Werther?